Kennisbasis BEELDEND ONDERWIJS op de PABO

Schermafbeelding 2015-02-25 om 14.19.02

Belang van het vak

Beeldend onderwijs ontwikkelt het visueel verbeeldend vermogen door kinderen aan te spreken op hun ervaringen van de werkelijkheid en ze vervolgens te leren die ervaringen te visualiseren. Wij denken in talige concepten van de werkelijkheid, maar onder die talige, denkende bewustzijnslaag is er een ervaringsgebied dat grote invloed heeft op ons handelen. Kunstervaring en kunstactiviteit werken grotendeels via het ervarende systeem en via het lichaam (embodied knowledge). Beeldend onderwijs ontwikkelt bij kinderen deze gevoelsmatige, intuïtieve, niet cognitieve kant van hun persoon door op gestructureerde wijze die subjectieve ervaringen te visualiseren.

Wij leven in een beeldcultuur. Beelden wekken een overvloed aan gedachten en emoties bij ons op. Uit onderzoek blijkt dat mensen hun werkelijkheid interpreteren door een keten te maken van eerder opgeslagen ervaringen. In minder dan een seconde vormen zich mentale concepten en gedachteconstructies (frames). Ieder individu leert de cognitieve modellen van zijn cultuur, net als grammatica, zonder twijfel en zonder moeite. Beelden, beeldtaal en beeldcultuur vormen bij uitstek de uitingsvorm van de cognitieve modellen van onze samenleving. De beeldcultuur behoort tot het kennisgebied van beeldend onderwijs en daarom levert dit onderwijs, tekenen en handvaardigheid, een unieke bijdrage aan de ontwikkeling van de cognitieve modellen bij kinderen.

Structuur van het vak

Het vakgebied kent de volgende domeinen: tweedimensionaal, driedimensionaal en vierdimensionaal. We onderscheiden tekenen (2D), handvaardigheid (3D) en media waarin de factor tijd een rol speelt, zoals video (4D).

De kennisbasis van beeldend onderwijs maakt voor de beschrijving van de inhoud gebruik van een ‘cirkelmodel’ met productcomponenten Betekenis, Vorm en Materiaal en procescomponenten Beschouwen, Onderzoeken en Werkwijze. De afstemming tussen de componenten vindt plaats in momenten van Reflectie, gedurende het gehele vormgevingsproces (Onna 2008).

In ieder beeldend proces, of het nu gaat om productie (beelden maken) of om perceptie (kijken/ ervaren van beelden), altijd hebben we te maken met de componenten uit het cirkelmodel:

‘Beeldende werkstukken ontstaan wanneer betekenis (inhoud), vorm (beeldaspecten) en materiaal(techniek) op elkaar  worden afgestemd. In beeldend onderwijs gaan kinderen aan de slag met onderwerpen/ thema’s in een betekenisvolle context. Ze worden geïnspireerd in een situatie die hen aanzet tot creatief, oorspronkelijk vormgeven. Om hun ideeën vorm te geven leren ze beeldende mogelijkheden van diverse materialen/technieken (bijv. tekenen en ruimtelijk construeren) te onderzoeken aan de hand van de beeldaspecten ruimte, kleur, vorm, textuur en compositie (TULE 2008).’
Schermafbeelding 2015-02-24 om 11.57.09
Cirkelmodel kennisbasis

Referenties

Onna, J. van en Jacobse, A. (2008).
Laat maar zien, Groningen/Houten: Noordhoff.
TULE (tussendoelen en leerlijnen). http://tule.slo.nl
Kunstzinnige oriëntatie, Inhouden en activiteiten bij de kerndoelen (2008). Enschede, SLO.
Met dank aan de opstellers van de eerste kennisbasis:
G. Braakhuis
R. von Piekartz
H. Vogel
Leden flankerend beleid profieldeel 2015:
Amanda Hendriks
Elsje Huij
Ronald von Piekartz
en Josefiene Poll

 

http://kennisbasisprofieldelen.nl

 

Geef een reactie