Categorie archieven: PROFIELDEEL

HET PROFIELDEEL

1. Algemeen

1.1.  De student heeft kennis van visies (en doelen) voor beeldend onderwijs en kan een relatie aangeven met cultuuronderwijs.

1.2.  De student heeft inzicht in de consequenties van gangbare en vernieuwende onderwijsvisies voor de wijze waarop beeldend onderwijs wordt benaderd.

1.3.  De student kan praktijkgericht onderzoek doen naar het effect van (eigen) didactische aanpak (inzet van strategieën, benadering van leerlingen, interactie, samenwerkend leren etc.) en keuzes voor didactisch materiaal in samenhang met de eigen onderwijsvisie, de visie van collega’s en van de school.

2. Structuur van het vak

2.1  De student heeft inzicht in de principes van leerstofordening in relatie tot leerlijnen voor beeldend onderwijs.

2.2  De student is in staat om op schoolniveau de inhoud voor beeldend onderwijs te ordenen in leerlijnen van onderbouw naar bovenbouw en daarbij het ‘cirkelmodel’ te hanteren in relatie met Tussendoelen en Leerlijnen.

2.3  De student kan beeldend onderwijs koppelen aan relevante culturele thema’s en is in staat om (voor diverse groepen) n.a.v. actuele gebeurtenissen beeldende activiteiten te ontwikkelen.

3. Het vak en de leerlingen

3.1  De student kan binnen beeldende lessen varië- ren in manieren van oriënteren, begeleiden en evalueren/nabespreken en daarbij reflecteren op de verschillen.

3.2  De student kan vragen en ideeën van leerlingen relateren aan keuzemogelijkheden in het beeldend proces en aan de hanteringwijze van beeldaspecten en materialen en kan daarbij anticiperen op respectievelijk leer- en onder- steuningsbehoeften in de verschillende leeftijdscategorieën.

3.3 De student kan beeldende activiteiten zodanig op maat maken dat leerlingen met bepaalde leerproblemen, dan wel talenten en/of leerstijlen, de aan hen aangeboden leeractiviteiten op een adequate en op een bij hen passende manier of niveau kunnen uitvoeren.

3.4 De student kan inspelen op het gegeven dat leerlingen buiten de basisschool mede gevormd worden door de hedendaagse beeldcultuur op televisie, internet en via andere media.

4. De samenhang met andere vakken

4.1 De student kan visies op beeldend onderwijs en cultuuronderwijs koppelen aan visies op leren van leerlingen (zoals leren in een rijke leeromgeving, sociaal constructivisme, de leerstijlen van Kolb, meervoudige intelligenties) en de visie van de school.

4.2 De student kan de stadia van ontwikkeling volgens Piaget relateren aan stadia van beeldende ontwikkeling en op basis daarvan het onderwijsprogramma verantwoorden.

4.3 De student kan in afstemming met de jaarplan- ning een onderwijsprogramma (bijvoorbeeld een project, thematisch onderwijs of onderwijsarrangement) ontwerpen waarin één of meer vakken uit het leergebied Kunstzinnige oriëntatie (beeldend en/of dans, drama en muziek) en vakken uit andere leergebieden in samenhang aan de orde komen.

4.4 De student is bekend met culturele instellingen rond de scholen (musea, theaterpodia, centra voor kunst en cultuur, buitenschoolse opvang) met een relevant buitenschools kunst- en cultuuraanbod en kan dit aanbod inpassen in of afstemmen op het onderwijsprogramma van de school.