Categorie archieven: KENNISBASIS BEELDEND ONDERWIJS

HET VAK EN DE LEERLINGEN

In het verlengde van diverse stadiatheorieën (Piaget) typeren we tenslotte de ontwikkeling van het verbeeldend vermogen in drie leeftijdsfasen.

Kinderen van 4 tot 6 jaar

  • Verbeelden de werkelijkheid vanuit hun directe belevingssfeer
  • Experimenteren met verschillende materialen/ technieken en beeldaspecten
  • Toeval speelt een grote rol in het intuïtieve proces
  • Door aanwijzen, benoemen en naar elkaar luisteren, leren ze beschouwen en maken daarbij gebruik van prentenboeken, foto’s en kunstwerken die associaties oproepen
  • Ze vertellen over hun werk.

Kinderen van 6 tot 9 jaar

  • Kiezen onderwerpen vanuit een bredere context (eigen beeldcultuur) en krijgen aandacht voor betekenis en causale verbanden
  • Denken in wetmatigheden met hang naar realisme (het moet echt lijken), verbeelding van ruimtelijke illusie en ruimtelijk vormgeven
  • Materialen en werkwijze die de fijne motoriek stimuleren, meer planmatig werken, werken naar directe waarneming
  • Oog voor realiteitsgehalte, begrippenkader voor beschouwen, beelden uit verschillende culturen
  • Ontwikkelen een referentiekader voor reflectie.

Kinderen van 9 tot 12 jaar

  • Bredere context, betekenissen die daarbij passen, aandacht voor anderen, voor verschillen tussen mensen
  • Samenhang tussen beeldaspecten en de betekenis/zeggingskracht van het beeld
  • Uitbreiding van materiaaltoepassingen, complexere opdrachten, grip op de verschillende stappen, kiezen zelf materiaal en oplossingen
  • Ontwikkeling van perceptuele organisatie, aandacht voor de context van het beeld (visie, achter- grond van de maker), uitbreiding referentiekader en nuancering eigen standpunt, kunstuitingen van verschillende culturen
  • Beheersen van het beeldend proces met eigen probleemoplossingen, soms terugval naar geaccepteerde oplossingen
  • Minder toeval, meer inzet van eerder ontdekte aanpak, repertoire aan werkwijzen
  • Kritische houding tegenover eigen werk, stappen benoemen en vergelijken, ontwikkeling referentiekader met eigen en andermans criteria.
Vera Bergman en esthetische ontwikkeling, zie artikel
http://issuu.com/piekartz/docs/de_esthetische_ontwikkeling_vera_be?e=1207231/11621126Schermafbeelding 2015-02-27 om 18.29.01

TOELICHTING CIRKELMODEL

Schermafbeelding 2015-02-24 om 11.57.09
Cirkelmodel kennisbasis

 

Hier volgt een nadere toelichting op de aspecten van het ‘cirkelmodel’:

Betekenis

De betekenis van een beeld wordt bepaald door zowel de maker als de gebruiker, maar wordt vooral ingekleurd door de culturele omgeving waarin het gemaakt is en waarin er naar gekeken wordt. Beeldend onderwijs helpt kinderen om te gaan met de beeldcultuur door betekenissen en functies van beelden aan de orde te stellen.

Rond de betekenis van beelden onderscheiden we twee benaderingen (De Visser, 1989): de morfologie van het beeld (wat er direct te zien is) en de iconografie van het beeld (de achtergronden, regels en symboliek zijn nodig voor het juiste begrip).

Vorm/beeldaspecten

Beeldaspecten zijn zichtbare vormgevingskenmerken die aan beelden te onderscheiden zijn: ruimte, kleur, vorm, textuur, compositie. Met kennis van en vaardigheid in het hanteren van beeldaspecten kan de maker gericht beïnvloeden hoe een werkstuk eruit ziet.

Materiaal

Beelden zijn objecten die ontstaan door bewerking van materiaal. Elk materiaal heeft eigen karakteristieke kenmerken. Vaak begint een vormgevingsproces door de aantrekkingskracht die van het materiaal uitgaat. Ieder domein heeft een eigen arsenaal aan materiaalmogelijkheden.

Beschouwen

Beschouwing van kunst en vormgeving maakt deel uit van beeldend onderwijs en is een belangrijke bron van informatie en inspiratie. Tijdens beschouwen onderzoek je de visuele informatie. Het is een proces van ervaren, interpreteren en analyseren. Beschouwen van eigen werk en andermans werk kan de maker een impuls geven een nieuw proces te beginnen.

Onderzoeken

Een kind dat vormgeeft onderzoekt al doende mogelijkheden van materiaal, variaties in de vorm (beeldaspecten) en het effect daarvan op de zeggingskracht en de betekenis van het werkstuk. Er wordt een beroep gedaan op creativiteit, het vermogen om nieuwe ideeën te produceren.

In het beeldend onderwijs leren kinderen visualiseren door verschillende procesroutes te volgen: nabootsen, experimenteren/improviseren, associatief werken, gebruik van toeval als ordeningsprincipe, planmatig en gefaseerd werken.

Werkwijze

Deze component heeft betrekking op de stappen in het beeldend proces. Procesvaardigheden worden ontwikkeld door te werken met een beeldende probleemstelling met een leeftijdsgebonden complexiteit wat betreft: materialen, technieken, onderzoeksopdrachten en planning van het proces.

Reflecteren

Dit kernconcept is overkoepelend voor alle vorige. Reflectie duidt op samenspraak met jezelf en met je omgeving. Het gaat erom dat je je intuïtieve innerlijke gewaarwording op een bewuster niveau brengt ten behoeve van het vormgevingsproces. Je doet dat gaandeweg en achteraf, door reflecterende vragen te stellen, zowel met betrekking tot eigen werk als met dat van anderen.

Kennisclip uitleg kerndeel 2.1 (testversie)

  • 2.1  De student kan de kern van beeldend onderwijs herkennen en toelichten aan de hand van het ‘cirkelmodel’ en kan de samenhang tussen proces- en productcomponenten beschrijven.

 

Uitleg kunstwerken van studenten 

Proces van Handvaardigheid door studenten